[img]https://pbs.twimg.com/media/Fb4mXqxWAAEgVyO?format=jpg&name=large[/img]
[img]https://pbs.twimg.com/media/Fb4mXqxWAAEgVyO.jpg[/img]
https://wrij.maps.arcgis.com/apps/webappviewer/index.html?id=0ebbcc84f4354076b241e07745cff42f
Wat is er anders? Met een slim algoritme zijn de makers er in geslaagd om de vegetatie en de bebouwing grotendeels weg te filteren. Blijft over: (bijna) puur het reliëf van het maaiveld, met alle informatie en schoonheid die daar inzit. Een schatkamer voor geomorgologen, hydrologen, archeologen, biologen. En ook nog eens heel mooi om te zien, veel van de kaartbeelden zou je zo aan de muur hangen, of er een kunstwerk van maken.
De nieuwe viewer werkt in principe het zelfde als de oude: de legenda past zich aan aan de kaartuitsnede en het kleurverloop van het laagste naar het hoogste punt is altijd hetzelfde. Verder inzoomen betekent meestal dat je meer hoogteverschillen te zien krijgt. Opeens blijkt Nederland geen saai plat land meer, maar overal verschijnen kronkelige rivieren, heuvelgebieden, enorme zandruggen, schubbige dekzandruggen en sporen uit de ijstijd.
Visueel gezien is Groningen één van de mooiste gebieden. Het land wordt naar het noorden toe hoger, deels doordat het langer opgeslibt is vanuit de Waddenzee. We zien hele reeksen van wierden. Veel percelen zijn in het midden hoger dan aan de randen, wat een mooi kleureffect geeft.
https://data.overheid.nl/dataset/11513-actueel-hoogtebestand-nederland-3--ahn3-
kaartlaag AHN3 DTM (of AHN4 DTM) aanzetten. DTM staat voor Digital Terrain Model. De nieuwere versie AHN4 is nog niet voor het hele land beschikbaar (Groningen, Drenthe, Overijssel, Gelderland, NOP ontbreekt).
Nee, de kleurinstelling past zich steeds aan aan de uitsnede. De laagste plekken op de uitsnede zijn steeds blauw, en de hoogste zijn bruin, onafhankelijk van de absolute hoogte. Als je naar de oorspronkelijke site gaat kun je punten aanklikken en dan krijg je de hoogte te zien.
https://wrij.maps.arcgis.com/apps/webappviewer/index.html?id=0ebbcc84f4354076b241e07745cff42f
Het Actueel Hoogtebestand Nederland 3 (AHN3) zijn hoogtebestanden en hulpbestanden vervaardigd uit laseraltimetrie in de periode 2013-2018. Van de gemeten hoogtes (punten) zijn 3D-puntenwolken en rasters gemaakt. Het hoogtebestand AHN3 0,5 meter DTM maaiveldraster is het raster dat vervaardigd is door het classificeren van punten als "maaiveld" en deze op basis van een Squared IDW methode om te zetten naar een raster. Er zijn geen verdere bewerkingen uitgevoerd. Punten geclassificeerd als klasse niet-maaiveld zijn objecten als bomen, gebouwen, bruggen, water en andere objecten. Het hoogtebestand AHN3 0,5 meter DSM is het raster dat vervaardigd is uit alle punten met uitzondering van die die geclassificeerd zijn als "water" op basis van een Squared IDW methode. Het hoogtebestand AHN3 5 meter DTM maaiveldraster (niet opgevuld) is het raster dat vervaardigd is door het "maaiveld" te bepalen uit het AHN3 0,5 meter DTM op basis van ongewogen gemiddelde. Er zijn geen verdere bewerkingen uitgevoerd. Meer informatie vindt u op www.ahn.nl.
Bestemmingspagina: https://github.com/codefornl/INSPIRE
What happens if we mow our urban lawns only 1-2x/year? Insects come back (of course), especially those that can fly 🐝🪲
Interestingly, perceived 'pest' species do not benefit from this untidyness - on the contrary.
Our new meta-analysis in now online:
https://sciencedirect.com/science/article/abs/pii/S1618866722002576
Urbanization is an important driver of global insect decline. Yet, recent studies have demonstrated the potential of greenspaces in cities to promote biodiversity conservation. One of many factors negatively affecting arthropods in urban areas are unsuitable habitats, as non-woody greenspaces predominantly consist of manicured lawns. Maintenance practices such as high mowing frequencies, can have direct and indirect negative impacts on the local flora and fauna. The present study examines the effects of different mowing regimes on arthropod abundance and diversity by conducting meta-analyses of studies assessing the effect of mowing on arthropod abundance (46 datasets) and taxa richness (23 datasets) in urban environments. Due to a geographical bias in the literature, only data from the temperate, northern hemisphere are analyzed. While our meta-analysis on arthropod abundance showed a medium positive effect (effect size: g = 0.54) of reduced mowing, the cumulative positive effect of reduced mowing on arthropod taxa richness was large (g = 1.25). Grouping the studies not only resulted in lower heterogeneity, but also showed that manicured lawns disproportionately favor the abundance of “pest” species as well as ground-dwelling arthropods. There was also a significantly higher abundance of winged insects on sites with reduced mowing as compared to arthropods without wings. Overall, the findings of the present meta-analysis strongly support the notion that a reduction in mowing frequencies in urban greenspaces benefits insect biodiversity.
Researchers associated with a biodiversity project in Tübingen (Germany) found that a reduced mowing regime of urban grasslands had predominantly positive effects on the number and diversity of endangered or rare species of various taxa, such as wild bees (Wastian et al., 2016), locusts (Hiller & Betz, 2014), beetles (Ade et al., 2012), butterflies (Kricke et al., 2014) and true bugs (Unterweger et al., 2017). Based on the findings of these studies, Braun & Unterweger (2015) have recently suggested a more sustainable maintenance practice for urban greenspaces: reducing mowing frequency (ideally, no more than twice a year); using bar mowers instead of rotary mowers; and removing mown grass from the surface, thereby allowing existing plant communities to grow and diversify (Garbuzov et al., 2015, Lerman et al., 2018; Wastian et al., 2016). Urban vegetation areas resembling natural meadows could therefore be established with relatively little effort (Braun & Unterweger, 2015).
Reduced mowing frequency had an overall effect (Hedge’s g) of g = 0.54 (p = 0.017) on arthropod abundance. Hedge’s g of the individual 46 datasets varied from − 2.74–4.27. According to Cohen’s rule of thumb (Cohen, 2013), a reduced mowing frequency has a medium (g = 0.5) effect on arthropod abundance.
Hedge’s g of the individual studies on taxa richness (n = 23) ranged from − 0.72–5.21. The meta-analysis shows a significant overall effect of 1.25 (p < 0.001), meaning that reduced mowing frequency induces a positive response in arthropod species richness. The result can be interpreted as a large effect (g > 0.8), according to Cohen (2013).
3.2. Subgroup analysis
In a next step we investigated the role of different traits in determining the impact of mowing: winged vs. Non-winged, pest vs. Non-pest., Ground vs. Above-ground, Europe vs. America and Published vs. Unpublished. The analyses showed significant differences between all subgroups (p < 0.1) except “published” versus “unpublished” datasets for studies on abundance (see Fig. 2).
The subgroup analysis for mobility in the arthropod abundance studies resulted in an overall positive effect for the winged (n = 35, g = 0.9, p < 0.1) and an overall negative effect in non-winged arthropods (n = 14, g = −0.58, p < 0.01). Heterogeneity remained high after subgrouping (I2 = 0.74 – 0.82). In the meta-analysis of arthropod abundance, studies on organisms considered “pests” (n = 6) had an overall effect size of g = - 0.48, compared to g = 0.68 in studies in which this factor was not specified (n = 48). The difference between these categories was significant (p < 0.01). Heterogeneity was slightly lower in both the “non-pests” (I2 = 78 %, p < 0.01) and “pests” (I2 = 74 %, p = 0.01) category after subgrouping. Papers on arthropod abundance included 32 datasets using “aboveground sampling”-methods, which had a significantly higher effect size (g = 1.04, p < 0.01) than the 14 remaining studies using “ground sampling”-methods (g = −0.85, p < 0.01). The latter was heterogenous (I2 = 79 %), while the heterogeneity of the “aboveground”-group was considerably lowered after subgrouping (I2 = 55 %).
The studies on taxa richness (Fig. 3) included only “non-pest”-organisms. There was no significant difference between the effect sizes of published and unpublished data on arthropod abundance (p = 0.65). Studies on arthropod abundance located in North America had a significantly lower effect size (n = 25, g = −0.14, p < 0.01) compared to those conducted in Europe (n = 29, g = 1.05, p < 0.01). The latter showed considerably lower heterogeneity after the subgroup analysis (I2 = 42 %) compared to the original meta-analysis, although heterogeneity within the “North America”-subgroup remained high (I2 = 84 %).
Comentarios
Añade un comentario